Meeldauw granen (Blumeria graminis)

Herkenning
Meeldauw kan op vrijwel alle grassen en granen voorkomen. Bij de granen worden vooral gerst en tarwe aangetast. De jonge aantasting bestaat uit wit schimmelpluis. Later sterven de aangetaste plekken af en ontstaat bruin-geel afgestorven weefsel. Op gerst wordt vaak een overgevoeligheidsreactie van de plant tegen meeldauw aangetroffen. Geïnfecteerde plekken sterven versneld af zonder schimmelpluis te vormen en zonder vorming van sporenhoopjes. Ook de aar van de graanplant kan door meeldauw worden aangetast, in dat geval vormt meeldauw een van de afrijpingsziektes. Elke graansoort heeft zijn eigen meeldauw stammen. In zwaar aangetaste gewassen kan de opbrengst flink teruglopen

Levenswijze
De schimmel blijft over op stoppelresten van het gewas en op opslagplanten. In de herfst worden ingezaaide wintergewassen vanuit deze besmettingbronnen besmet. De schimmel is dus in de wintermaanden op wintergerst en wintertarwe aanwezig. Zomergewassen worden in het voorjaar aangetast. Op het schimmelpluis worden sporen gevormd, die voor verder verspreiding van de ziekte zorgen. In het schimmelweefsel ontstaan zwarte vruchtlichamen waarin sporen worden gevormd. De vruchtlichamen zijn als zwarte punten in het weefsel te herkennen. De aantasting begint onder in het gewas en kruipt in het gewas omhoog.

Op lichtere gronden is de ziektedruk van meeldauw groter dan op zwaardere gronden. Het gebruik, van halmverkorters vergroot op lichte gronden de ziektedruk van meeldauw, omdat de schimmel meer gelegenheid krijgt door te dringen tot de groene kop en de aar van een plant. Ongeveer 70 % van het licht wordt door de groene aar en het vlagblad opgevangen. Een teler moet voorkomen, dat de schimmel tot boven in de plant door dringt.

Maatregelen
Raskeuze
Er is verschil in gevoeligheid tussen de verschillende rassen. Meeldauw resistentie is een belangrijk punt om bij de raskeuze rekening mee te houden.

Bedrijfshygiëne
De ziekte blijft over op opslagplanten en op stoppelresten. Het voorkomen van opslag door o.a. een goede afstelling van de combine en het tijdig onderwerken van stoppelresten en opslagplanten verlaagt de ziektedruk.

Voorkomen van te zware gewassen. In zware gewassen is het microklimaat voor allerlei schimmelziektes gunstig. Een teler moet met de N gift rekening houden met de N voorraad in de bodem.

Chemische bestrijding
De Handleiding Gewasbescherming adviseert voor de bestrijding in granen aan de hand van waarnemingen in het gewas eventueel een bestrijding uit te voeren in gerst vanaf F6 en in tarwe vanaf F7. De schadedrempel is overschreden, als op het derde blad van boven meeldauw voorkomt. De bestrijding is dus gericht op het schoonhouden van het bovenste gedeelte van de plant. Als onder in het gewas bladeren aangetast worden en uiteindelijk afsterven, heeft dat nauwelijks invloed op de fotosynthese van de plant en op de uiteindelijke opbrengst. Bij bepaalde middelen tegen meeldauw kan resistentie voor komen. Indien een teler in een bepaald jaar én tegen meeldauw en tegen afrijpingziekte spuit, moet hij bij de middelkeuze rekening houden met resistentieontwikkeling van meeldauwschimmels tegen bepaalde fungiciden. De Handleiding Gewasbescherming geeft informatie over de relatie gewasbeschermingsmiddel en resistentierisico.

(Bron: http://databank.groenkennisnet.nl/granen.htm)